‘Van mezelf ben ik niet zo vrij. Wel met Hem erbij.’
Portret van zr. Odilia, Franciscanes van Aerdenhout
Wat zat ze in de rats, toen ze als piepjonge zuster zonder enige scholing voor de klas werd gezet. ‘Ik liep te huilen in de kloostergang’, herinnert ze zich. ‘Ik bad: “Lieve Heer, dat ik het niet kan is niet erg, maar dat U het niet kan… Anders zou U me toch helpen?”’
Gek genoeg ging het daarna beter, alsof haar gebed was gehoord. Zuster Odilia (1928) kreeg zelfs plezier in die jonge meiden die ze naailes moest geven. ‘Ik begrijp het niet, maar het is zo.’
Het is gewoon goed
‘Ik ben geboren in Onderdijk, vlakbij Medemblik. Een groot gezin met dertien kinderen: negen jongens en vier meisjes. Ik snap nog niet dat we met z’n allen in dat kleine huisje paste, maar het ging.’
‘We hadden een heel goede vader en moeder, ze zorgden voor ons. Het was thuis warm en gezellig. Dat is het nog als we elkaar zien, ook al zijn er al vijf dood. Ik kan dat niet uitleggen. Het is gewoon goed.’
‘Vader was geen man van veel woorden, maar wat hij zei was van belang. Hij zei: “Denk erom: neem het leven zoals het komt. Geniet ervan als het goed is en als het leven moeilijk is: ga niet zeuren, maar doorleef het en probeer ermee klaar te komen”. Dat heb ik in mijn oren geknoopt.’
Franciscus als vrijer
‘Toen ik 16 of 17 was wilde ik al zuster worden, maar moeder vond me te jong. Ik hield van dansen en zwieren en van op pad gaan, bijvoorbeeld met de Derde Orde van Franciscus. Want daar had ik iets mee, met Franciscus. Hij was een losbol die zich helemaal omkeerde – dat Onze Lieve Heer dat doet, dat vond ik mooi. In mijn slaapkamertje had ik een Franciscus hangen van triplex. Mijn broers plaagden me er wel eens mee, als ze er langs kwamen: “Ze heeft haar vrijer opgehangen!”
‘Met de Derde Orde maakten we voettochten, bijvoorbeeld naar bedevaartsoord Kevelaer in Duitsland. Zo zag ik iets van de wereld. Onderweg sliepen we bij boeren. Dan lagen we – allemaal meisjes natuurlijk – op zolder op een laag hooi, daar legden we lakens en een sloop overheen en daarna legde de boer nog een laag hooi op ons.’
‘Vlakbij Kevelaer kwamen dan de jongens aanlopen, van de andere kant. Samen zongen we het Magnificat, terwijl we de stad inliepen. Zo mooi was dat. Maar met de jongens gebeurde er niks met mij. Ik weet het niet, ik heb er gewoon nooit een gezien die ik liever vond dan mijn broers.’
Roeping is: niet mijn eigen leven leiden
In 1951 trad zr. Odilia in. Ze werd leerkracht op de naaischool: een moeilijk begin, maar ze stelde het. Daarna werd ze naar Den Hoorn gestuurd, naar een kleinere communiteit van twaalf zusters. Ze voelde zich er thuis: ze gaf er les en begon een soosmiddag. ‘Samen knutselen’, zegt ze, wijzend op de kunstige papierwerkjes op haar bureau. ‘Daar houd ik van, of het nu met wol is, stof, draad of papier.’
‘Ik had daar graag oud willen worden, maar na 23 jaar werd ik gevraagd als huisoverste in Aerdenhout. De mensen van Den Hoorn maakten plannen om te protesteren bij de overste van de zusters, maar ik wilde het niet hebben. Ik zei: “Dan heeft mijn roeping geen zin. Dan ga ik mijn eigen leven leiden”. Ik had immers gehoorzaamheid beloofd?’
Een nieuwe plek: een nieuw dorp
‘In Aerdenhout had ik opeens voor zestig zusters te zorgen. Ik deed het zoals mijn ouders het deden: samen zorgen voor elkaar. Ja, ik maakte van het klooster mijn dorp, natuurlijk met een handwerkclub erbij. Ik ben nooit zo’n prater geweest, maar ik breng graag mensen bij elkaar. En als je dan iets knutselt, dan ontstaat er gemeenschap. Daar gaat het om.’
‘Toen ik de taak als huisoverste zwaar vond, zei een medezuster tegen me: “Ik ben zo blij met jou, want jij kan zwijgen”. Dat raakte me. Waarom? Ik snapte dat ik niet alles kan oplossen, maar wel altijd kan luisteren en meedenken.’
Zuster Odilia heeft nog wel eens de Lieve Heer aangeroepen, als ze het even niet meer wist. En steeds merkte ze dat ook Hij zwijgt én luistert. ‘Van mezelf ben ik niet zo vrij’, zegt ze. ‘Maar met Hem erbij wel.’
November 2018